Information is not knowledge. Knowledge is not wisdom. Wisdom is not truth. Truth is not beauty. Beauty is not love. Love is not music. Music is the best...
[Frank Zappa - 'Packard Goose' - Joe's Garage: Act III (1979)]
Frank Zappa vroeg zich ooit af Does Humor Belong In Music? Afgaand op de muziek van The B-52's ("The World’s Greatest Party Band") moet het antwoord wel een volmondig 'ja' zijn. De band uit Athens, GA presteert het al 40 jaar om new wave, dance, rock & roll, surf music, kitsch en humor te combineren tot een geheel eigen stijl. Het verhaal van The B-52's (na 2008 verdwijnt overigens de apostrof uit de naam) start in 1976 als broer Ricky (gitaar) en zus Cindy (zang) Wilson tijdens een met alcohol overgoten avond in een Chinees restaurant Fred Schneider(zang), Keith Strickland (drums) en Kate Pierson (zang, toetsen) ontmoeten. De aansluitende jamsessie leidt tot het ontstaan van de band. De bandnaam verwijst naar de suikerspin op het hoofd van Cindy en Kate die in de volksmond een B-52 werd genoemd omdat het op de neus van de bommenwerper leek. Middenin het geweld van punk en new wave verscheen in juli 1979 het gelijknamige debuutalbum van The B-52's en dat sloeg aan. De vrolijke gekte en aanstekelijke nummers waren onweerstaanbaar. De science fiction pastiche Planet Claire is inmiddels een klassieker, maar was als opener wel gewaagd. In de tijd dat albums veel in winkels eerst werden beluisterd voor tot aanschaf over te gaan was een instrumentale intro van twee minuten aan het begin van je album niet onomstreden. Op de rest van deze vijfsterrenplaat staan geweldige nummers als Dance This Mess Around (met heerlijk geschreeuwde vocalen en een lekkere vette bas), Rock Lobster (hun 'signature tune'), Lava (met fijne scheurgitaar) en 6060-842 waarin te horen is dat de Ramones niet onopgemerkt zijn gebleven. Bij het verschijnen van het tweede album, Wild Planet, bleek dat de zogenaamde Sophomore Slump ('de moeilijke tweede') aan The B-52's voorbij was gegaan. Het is een even sterk album dat start met Party Out Of Bounds met lekkere dissonanten en breaks. Dirty Back Road is een nummer met een keer een lager tempo en dat werkt goed. Andere nummers als Give Me Back My Man, Private Idaho en het verhaal over de poedel met de naam Quiche Lorraine laten horen wat een goed album Wild Planet is. Na het maken van het vierde album (maar nog voor het uitbrengen ervan in 1986) overleed Ricky Wilson aan de gevolgen van AIDS. Keith Strickland stapte toen over van drums naar gitaar, maar het zou duren tot 1989 voor er een nieuw album verscheen. Dit 'comeback album' leverde wel de hits Love Shack en Roam op en Kate Pierson scoorde een jaar later samen met Iggy Pop een dikke hit met het duet Candy. Het zesde album (uit 1992) leverde de hitsingle Good Stuff en in 1994 stond de band weer volop in de schijnwerpers doordat ze de titelsong (Meet) The Flintstones vertolkten. Voor de gelegenheid was de bandnaam omgedoopt tot The B.C. 52's. De band maakte in 2008 hun (voorlopig?) laatste studio-album, maar treedt nog wel steeds op. With The Wild Crowd! Live In Athens, GA (CD/DVD) toont aan dat zo'n optreden nog steeds een feestje is.
In 1983 had Elvis Costello al een mooie carrière opgebouwd. In 1977 was hij middenin de punkperiode gedebuteerd met puntige popliedjes met een punkattitude. Dit resulteerde in drie prachtige vijfsterrenalbums: My Aim Is True (1977), This Years Model (1978) en Armed Forces (1979). Na het soul-uitstapje Get Happy!! (1980) evolueerde Costello steeds verder richting singer/songwriter met de albums Trust (1981), Almost Blue (1981) en Imperial Bedroom (1982). Artistiek gezien waren dit allemaal successen, maar commercieel gezien wilde het nog niet erg vlotten. Voor zijn achtste studio-album riep Costello daarom de hulp in van producers Clive Langer en Alan Winstanley, bekend van producties voor o.a. Madness, The Stranglers en Dexys Midnight Runners. Dit resulteerde in een album dat een gepolijster geluid had dan zijn voorgangers en de toevoeging van blazers en synthesizers. De reacties hierop waren wisselend, zelf vind ik het een lekker makkelijk wegluisterend Costello-album dat moeiteloos in het rijtje met 'uitstapjes' past (naast soul heeft hij ook albums met country, klassiek en big band muziek gemaakt). Het album opent met Let Them All Talk en dat is een uptempo nummer met veel blazers, maar toch herkenbaar als Elvis Costello. Er staan nog twee heerlijke nummers op het album waarbij de blazerssectie prominent aanwezig: TKO (Boxing Day) en The World And His Wife. Beetje anders, maar wel lekker.
De invloed van het producersduo Langer & Winstanley klinkt door in nummers als The Greatest Thing, The Element Within Her en Charm School. Het is onmiskenbaar Costello, maar dan toch iets gladder en gelikter dan we gewend zijn. Dit soort nummers kon niet iedereen bekoren toen het album uitkwam. In retrospect wordt er vaak wel milder over geoordeeld. Er staan ook ouderwetse Costello-nummers op het album zoals Love Went Mad en het heerlijke Everyday I Write The Book. Opvallend genoeg was dat laatste nummer dan weer Costello's eerste Top 40 hit in de VS (aanpassen bleek dus toch niet nodig). Er staan wat mij betreft twee uitschieters op het album en die gaan beide over de Falklandoorlog. Zo gaat Pills And Soap over het nationalisme in het VK ten tijde van die oorlog. En het magistrale Shipbuilding gaat over de contradictie dat de oorlog welvaart bracht naar de noodlijdende scheepswerven waar voor de verloren gegane schepen nieuwe werden gebouwd, maar tegelijk vele Britse levens kostte (misschien wel de zonen van de scheepsbouwers). De muziek van het nummer werd geschreven door Clive Langer en die had in eerste instantie ook een tekst geschreven. Toen hij daarover niet content was vroeg hij Elvis Costello een poging te wagen. Dat leverde het huidige nummer op en Costello beschouwt het als misschien wel zijn beste tekst. Het nummer is trouwens eerst door Langer en Costelloals single opgenomen met Robert Wyatt (bekend van Soft Machine) en werd in die versie een kleine hit in het VK. Ook die versie van Shipbuilding is er één om kippenvel van te krijgen.
Vorige week had ik mijn blog #251 nog niet geplaatst of ik las dat Walter Becker van Steely Dan was overleden. Een paar dagen later kwam het bericht dat ook Holger Czukay vanCAN het tijdelijke voor het eeuwige had verwisseld. Gezien de grote importantie van beide groepen en muzikanten is er deze week een dubbelportret in dit blog. Walter Becker ontmoette Donald Fagen op school in New York en na samen in diverse bandjes gespeeld te hebben vertrokken ze in 1971 naar Californië. Daar formeerden ze de band Steely Dan met Becker op bas (later op gitaar), Fagen op toetsen en zang en een paar andere bandleden. Later zou Steely Dan een duo worden. In de jaren zeventig was Steely Dan een band die volledig tegen de heersende trend inging. Ze mengden pop, jazz en R&B tot een geheel eigen stijl en voegden daar een geavanceerde en geraffineerde productie aan toe. De cryptische en ironische teksten maakten het geheel af. Steely Dan werd zowel artistiek als commercieel een succes. De zeven studio-albums die ze maakten zijn allemaal van hoge kwaliteit. Ondanks dat Steely Dan een echte albumband is zijn er toch genoeg nummers die bekend zijn geworden, zoals Do It Again, Rikki Don't Lose That Number, Reelin' In The Years en Haitian Divorce. Maar ook minder op de radio gedraaide nummers als Black Friday, Deacon Blues en Babylon Sisters onderstrepen de klasse van deze band. Gelukkig heeft Donald Fagen aangegeven om de muziek die ze samen maakten zo lang mogelijk levend te houden. Uit een hele andere hoek van het muziekuniversum komt CAN, krautrock-avantgardisten uit Keulen. In het spoor van de in 1968 opgerichte bands CAN en Amon Düül II ontstond een groep bands die tegenwoordig bekend is onder de term Krautrock (o.a. Cluster, Faust, Kraftwerk, Neu! en Tangerine Dream). Al experimenterend met synthesizers, niet-westerse muziek, 'noise', knip-en-plak technieken en vooral elektronische muziek maakten ze begin jaren zeventig het ene fantastische album na het andere. Daarbij namen ze steeds grote stappen in hun ontwikkeling waardoor geen album leek op zijn voorganger. Holger Czukay was als bassist en 'chief engineer' vooral op de albums in de vroege jaren zeventig bepalend voor het groepsgeluid.